Kennisbank
A
Het vermogen dat aandeelhouders in het bedrijf hebben geïnvesteerd.
Waardevermindering van vaste activa door veroudering of slijtage.
Kosten die horen bij de afschrijvingen.
Het aantal verkochte eenheden.
Aflossing van een schuld in periodieke termijnen.
Boekhoudsysteem voor interne kosten en opbrengstenanalyse.
Een bewijs van eigendom in een vennootschap.
Externe controle van de financiële administratie.
Een professional die financiële documenten controleert.
Bezittingen van een bedrijf, zowel vaste als vlottende.
B
Een overzicht van activa, passiva en eigen vermogen op een bepaald moment.
Inkomsten of opbrengsten.
De winst vóór rente en belastingen.
De periode waarvoor de jaarrekening wordt opgesteld, vaak een kalenderjaar.
Document waarop een financiële transactie is gebaseerd.
Het systematisch vastleggen van financiële transacties.
Omzet min inkoopkosten van de verkochte goederen.
Een vooraf bepaalde planning van inkomsten en uitgaven.
Het punt waarop de opbrengsten gelijk zijn aan de kosten.
Een overzicht van transacties op een bankrekening.
C
In en uitgaande geldstromen.
Iemand of een bedrijf aan wie een schuld is verschuldigd.
Het bijschrijven van een bedrag aan de creditkant van een rekening.
Verklaring van een accountant over de juistheid van de jaarrekening.
Het samenvoegen van de financiële gegevens van meerdere entiteiten.
Een maatstaf voor de liquiditeit van een bedrijf (vlottende activa/vlottende passiva).
Een betaling met direct beschikbaar geld.
Het verrekenen van schulden en vorderingen.
Financiële term voor liquide of snel beschikbare middelen.
De regels en procedures voor boekhouding.
D
Een klant die het bedrijf nog geld verschuldigd is.
Het beheer van openstaande vorderingen.
Een boekhoudsysteem waarbij elke transactie wordt vastgelegd met een debet en creditboeking.
Uitkering van winst aan aandeelhouders.
Het spreiden van investeringen om risico’s te verminderen.
Kosten die direct aan een product of dienst kunnen worden toegewezen.
Kosten voor het transport van goederen naar klanten.
De mate waarin schulden door bezittingen worden gedekt.
Het toevoegen van middelen aan een voorziening.
Het aantal uren dat machines actief zijn in een bepaalde periode.
E
Kapitaal dat eigenaars hebben geïnvesteerd, na aftrek van passiva.
De periode waarin een actief economisch rendabel is.
Het beheer en gebruik van bedrijfsmiddelen.
De balans aan het einde van een boekjaar.
Winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie.
Financiële rapportage voor belanghebbenden buiten het bedrijf.
Mate waarin de middelen effectief worden gebruikt.
Uitgifte van nieuwe aandelen.
Buitengewone kosten of baten in een boekjaar.
Belastingen die niet in de prijs zijn inbegrepen.
F
Samenvatting van de financiële prestaties van een bedrijf.
Afschrijving volgens een vast percentage.
Een document met een overzicht van geleverde goederen of diensten en de betaling die daarvoor verschuldigd is.
Kosten voor het lenen van geld, zoals rente.
Overheidsinstelling die belastingen int.
Eenheid die aangeeft hoeveel voltijds medewerkers er zijn.
Het verkopen van openstaande facturen aan een derde partij.
Het voorspellen van toekomstige inkomsten en uitgaven.
Het verkrijgen van kapitaal door uitgifte van aandelen of schulden.
Het gebruik van geleend kapitaal om de winst te vergroten.
G
Het hoofdboek waarin alle transacties van een bedrijf zijn vastgelegd.
Immateriële waarde van een bedrijf boven de boekwaarde.
Plan om de omvang of winstgevendheid van een bedrijf te vergroten.
Overzicht van de inkomende en uitgaande kasstromen.
Balans van een moederbedrijf inclusief dochterondernemingen.
Kosten die als investering zijn vastgelegd in plaats van als uitgave.
Vooraf bepaalde kosten voor een periode of project.
Schulden die zijn aangetrokken door een bedrijf.
Verplichting om financiële verplichtingen na te komen.
Beweging van goederen binnen het bedrijf en naar klanten.
H
Kosten voor het gebruik van eigendommen of middelen die niet in eigendom zijn.
Het opnieuw bepalen van de waarde van activa.
De oorspronkelijke prijs van een actief op het moment van aankoop.
Aanschafmethode waarbij de koper in termijnen betaalt.
Verantwoordelijkheid waarbij ieder aansprakelijk is voor het geheel.
Een bedrijf dat aandelen houdt in andere ondernemingen.
Lange termijn planning voor bedrijfsgroei en investeringen.
Een reserve voor toekomstige investeringen.
Klanten die nog niet hebben betaald voor verkochte goederen of diensten.
Het opnieuw financieren van bestaande schulden.
I
De kosten van de producten die een bedrijf verkoopt.
Processen om nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van boekhouding te waarborgen.
Uitgave voor activa die rendement opleveren.
Belasting over inkomsten van individuen of bedrijven.
Rente, vergoeding voor het lenen van geld.
Het opnemen en waarderen van voorraad en middelen.
Factuur van een leverancier.
Ontvangsten of verdiensten.
Formeel verzoek voor aankoop van goederen of diensten.
Onvermogen om schulden te betalen.
J
Boekingsregel in de boekhouding om transacties vast te leggen.
Jaarlijks financieel overzicht van een bedrijf, bestaande uit de balans, resultatenrekening, en toelichting.
Een samenwerking tussen twee of meer bedrijven met een gemeenschappelijk doel.
Een verslag dat naast de jaarrekening ook andere relevante bedrijfsinformatie bevat, zoals beleidskeuzes en toekomstvisie.
Alle categorieën van activa, passiva, en resultaten in een jaarrekening.
K
Het totale geld en eigendom dat een bedrijf bezit of heeft geïnvesteerd.
De totale kosten voor het produceren van een product of dienst.
Het verschil tussen de geldinkomsten en uitgaven in een bepaalde periode.
Schulden die binnen een jaar moeten worden terugbetaald.
Een afdeling of segment binnen het bedrijf waaraan kosten worden toegewezen.
Het proces van het monitoren en beheersen van uitgaven om het budget te handhaven.
Het bedrag dat op een bepaald moment in de kas aanwezig is.
Het verschil tussen het administratieve saldo en het werkelijke saldo in kas.
L
Een som geld die is geleend en die met rente moet worden terugbetaald.
Belasting die wordt ingehouden op het loon van werknemers en afgedragen aan de overheid.
De mate waarin een bedrijf aan zijn korte termijn verplichtingen kan voldoen.
Een contract dat de voorwaarden van een lening vastlegt.
Verplichtingen van een bedrijf die op korte termijn voldaan moeten worden.
M
Vergoeding voor de diensten van het management van een bedrijf.
Tastbare, fysieke bezittingen zoals gebouwen, machines en voertuigen.
De waarde van een actief of bedrijf op de huidige markt.
Het verschil tussen omzet en kosten, vaak uitgedrukt in percentage.
Een financiële planning voor meerdere jaren.
Kengetallen of indicatoren om de prestaties van een bedrijf te meten.
Een wijziging in een financiële post of balans.
N
De winst na aftrek van alle kosten, inclusief belastingen en rente.
De waarde die op een aandeel of obligatie is gedrukt.
De verhouding van nettowinst ten opzichte van de omzet.
Kosten die geen daadwerkelijke geldstroom veroorzaken, zoals afschrijvingen.
Reserves die niet mogen worden uitgekeerd aan aandeelhouders.
O
De totale inkomsten uit de verkoop van producten of diensten.
De winst uit de kernactiviteiten van een bedrijf, exclusief niet-operationele inkomsten en kosten.
Alle geldbedragen die door een bedrijf worden ontvangen.
De totale waarde van de verkopen, ook wel omzet genoemd.
Inkomsten die niet direct uit de hoofdactiviteiten van het bedrijf komen.
Kosten of opbrengsten die betrekking hebben op een andere periode dan waarin de betaling plaatsvindt.
Belasting die wordt geheven bij de overdracht van onroerend goed.
De snelheid waarmee activa, zoals voorraad, worden omgezet in inkomsten.
P
Verplichtingen en schulden van een bedrijf.
Vergoeding voor bemiddelingswerk of verkochte producten.
Aandelen die voorrang hebben op gewone aandelen bij dividenduitkering.
Boekhouding die gericht is op specifieke projecten.
Het afsluiten van de boekhouding na een bepaalde periode, zoals een maand of jaar.
De waarde van de producten die een bedrijf in een bepaalde periode produceert.
Een lijst met de belangrijkste boekhoudkundige posten.
Q
Een liquiditeitsratio die het vermogen van een bedrijf meet om kortlopende verplichtingen te betalen zonder de voorraad mee te rekenen.
Een vastgestelde hoeveelheid productie of verkoop die behaald moet worden.
Kosten gemeten als een percentage van de omzet of het budget.
R
Ingehouden winsten die gereserveerd zijn voor specifieke doeleinden.
Overzicht van inkomsten en uitgaven gedurende een boekjaar.
Vergoeding voor het lenen of uitlenen van geld.
Opbrengst van een investering uitgedrukt in een percentage.
Structuur die alle rekeningen van een bedrijf bevat voor boekhoudkundige doeleinden.
Proces om risico’s in een onderneming te identificeren en te beheren.
Herstructurering van een bedrijf om prestaties te verbeteren.
S
Het resterende bedrag op een rekening na aftrek van kosten of toevoeging van inkomsten.
Financiële ondersteuning van de overheid voor bepaalde activiteiten of projecten.
Kortlopende leningen van de overheid.
De verhouding tussen het eigen vermogen en het totaal vermogen van een bedrijf.
Het nominale kapitaal van een onderneming zoals in de statuten vastgelegd.
Reserves die volgens de statuten van de onderneming verplicht zijn.
Bedragen die een bedrijf verschuldigd is aan derden.
T
De som van alle bezittingen van een bedrijf.
Principe dat kosten en opbrengsten worden toegerekend aan de juiste periode.
Rekening die slechts gedurende een bepaalde periode wordt gebruikt.
Tijd die nodig is om een investering terug te verdienen.
Tijdelijke posten die worden geboekt omdat kosten of opbrengsten naar een andere periode moeten worden toegerekend.
U
Geld dat uitgaat voor betalingen aan leveranciers of andere kosten.
Kosten die worden uitgesteld en later in de boekhouding worden opgenomen.
Het totaal van de middelen dat is geïnvesteerd in activa of uitgeleend.
Reserves die zijn bestemd voor toekomstige uitkeringen aan aandeelhouders.
Facturen die een bedrijf verstuurt naar klanten voor verkochte producten of diensten.
V
Bezittingen van een bedrijf met een levensduur van langer dan een jaar, zoals gebouwen of machines.
Een reservering voor toekomstige, verwachte verplichtingen.
Kosten die niet variëren met de productieomvang, zoals huur.
Kosten die toenemen of afnemen met de productieomvang.
Overzicht van de opbrengsten en kosten in een boekjaar.
Schulden van een bedrijf, zowel lang als kortlopend.
Belasting over de winst van een onderneming.
Reserve om risico’s af te dekken bij verzekeringen.
W
Het bedrag dat overblijft na aftrek van alle kosten van de opbrengsten.
Het bepalen van de waarde van activa en passiva.
Percentage dat de winst ten opzichte van de omzet aangeeft.
Het verschil tussen vlottende activa en kortlopende schulden.
Ingehouden winsten die niet als dividend zijn uitgekeerd.
Verlaging van de waarde van activa door bijvoorbeeld veroudering.
Het verplaatsen van financiële waarde tussen rekeningen of entiteiten.
X
Y
Z
Onderpand of garanties om schulden af te dekken.
Schulden waarvan de omvang en de betaaldata vaststaan.
Eigen vermogen zonder externe financiering.
Bankrekening waarop geld onmiddellijk beschikbaar is.
Winst na aftrek van alle belastingen en kosten.